
Jurisprudentie
BB4798
Datum uitspraak2007-10-03
Datum gepubliceerd2007-10-04
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers221073/ HA ZA 06-2538
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-10-04
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers221073/ HA ZA 06-2538
Statusgepubliceerd
Indicatie
Creditcardovereenkomst, door het feitelijk handelen van partijen WCK van toepassing, overeenkomst niet door alle partijen ondertekend dus vernietigbaar, vordering onverschuldigde betaling.
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 221073 / HA ZA 06-2538
Vonnis van 3 oktober 2007
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INTERNATIONAL CARD SERVICES B.V.,
handelend onder de naam Visa Card Services,
gevestigd te Amsterdam, kantoorhoudende te Diemen,
eiseres,
procureur: mr. J.D. van Vlastuin,
tegen
1. [gedaagde sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
procureur: mr. D. van Kampen.
Partijen zullen hierna gezamenlijk ICS en [gedaagde c.s.] genoemd worden, gedaagden zullen afzonderlijk [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 31 januari 2007
- het proces-verbaal van comparitie van 4 mei 2007
- de akte van ICS houdende aanvulling van eis
- de akte van [gedaagde c.s.] houdende antwoord op de aanvulling van eis.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. ICS heeft aan [gedaagde c.s.] in het kader van een creditcardovereenkomst twee creditcards verstrekt.
2.2. Art. 8.8 van de toepasselijke algemene voorwaarden luidt, voorzover van belang:
“Behoudens in het geval dat de Card-houder reeds een overeenkomst Gespreid Betalen (…) met Visa Card Services heeft afgesloten, is de Card-houder gerechtigd, in afwijking van art. 8.2, het openstaande saldo, zoals vermeld op het rekeningoverzicht, van twee opeenvolgende maanden in termijnen te voldoen, mits per maand minimaal 2,5% van het openstaande saldo, met een minimum van E 20,- wordt betaald. Nadat de Card-houder voor tweede opeenvolgende keer in termijnen heeft betaald, dient de Card-houder ofwel het saldo van het derde rekeningoverzicht volledig aan Visa Card Services te voldoen, dan wel met Visa Card Services een aparte kredietovereenkomst c.q. overeenkomst Gespreid Betalen (…) af te sluiten, welke overeenkomst na de tweede termijnbetaling aan de Card-houder zal worden toegezonden.”
2.3. In het kader van voornoemde creditcardovereenkomst stuurt ICS maandelijks een overzicht naar [gedaagde c.s.]. Uit de overgelegde overzichten blijkt dat aan rekeningnummer 29279160013 (hierna: de creditcardrekening) twee creditcards gekoppeld zijn, één op naam van [gedaagde sub 1] en één op naam van [gedaagde sub 2]. Op de overzichten staat per creditcard vermeld welke uitgaven gedaan zijn. Verder staat vermeld wat het minimaal aan ICS te betalen bedrag is, wat het uitstaande saldo van de creditcardrekening is en welke bedragen ten gunste of ten laste van de creditcardrekening zijn gebracht. Het minimaal te betalen bedrag is steeds een fractie van het totale uitstaande saldo.
2.4. Uit de overgelegde overzichten blijkt dat vanaf 26 januari 2005 tot en met 27 augustus 2005 enkel geldopnamen met de creditcard zijn gedaan. Tot 21 oktober 2005 is steeds door middel van een automatische incasso het minimaal te betalen bedrag in rekening gebracht. Na 21 oktober 2005 is twee maanden het minimaal te betalen bedrag automatisch geïncasseerd en vervolgens gestorneerd.
3. Het geschil
3.1. ICS vordert – samengevat – primair hoofdelijke veroordeling van [gedaagde c.s.] tot betaling van EUR 7.734,13 vermeerderd met de contractuele rente althans de wettelijke rente op grond van de gesloten overeenkomst. ICS vordert subsidiair na aanvulling van eis veroordeling van [gedaagde c.s.] tot betaling van EUR 5.470,54 vermeerderd met wettelijke rente vanaf 8 maart 2006, op grond van onverschuldigde betaling althans ongerechtvaardigde verrijking.
3.2. [gedaagde c.s.] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [gedaagde c.s.] stellen dat [gedaagde sub 2] geen partij zou zijn bij de creditcardovereenkomst. De rechtbank verwerpt dit verweer. Uit de overgelegde stukken blijkt dat twee creditcards zijn uitgegeven, één op naam van [gedaagde sub 1] en één op naam van [gedaagde sub 2], dat beide creditcards zijn gebruikt en dat beide creditcards tegelijkertijd zijn geretourneerd. Uit deze omstandigheden leidt de rechtbank af dat [gedaagde sub 2] ook partij is bij de creditcardovereenkomst.
4.2. Op grond van artikel 1 onder a van de Wet op het Consumentenkrediet (WCK) wordt onder een krediettransactie verstaan een overeenkomst met de strekking dat door de kredietgever aan de kredietnemer een geldbedrag ter beschikking wordt gesteld en de kredietnemer aan de kredietgever een of meer betalingen doet en dat één van de betalingen van de kredietnemer later plaatsvindt dan drie maanden nadat de geldsom ter beschikking is gesteld.
4.3. Uit de door ICS overgelegde stukken blijkt dat gedurende een – ruim – langere periode dan drie maanden, namelijk 8 maanden, steeds het minimaal te betalen bedrag van de rekening van [gedaagde c.s.] is afgeschreven, terwijl niet gesteld of gebleken is dat ICS na uiterlijk drie maanden het gehele openstaande bedrag heeft opgeëist. Hoewel door ICS is gesteld dat op de creditcardovereenkomst de WCK niet van toepassing is, omdat krachtens de toepasselijke algemene voorwaarden [gedaagde c.s.] verplicht zijn om het openstaande saldo in zijn geheel te voldoen binnen 21 dagen na dagtekening van het maandoverzicht, is de rechtbank van oordeel dat uit de feitelijke gang van zaken blijkt er wel degelijk sprake is van een krediettransactie in de zin van art. 1 onder a van de WCK, zodat de WCK van toepassing is. Hierbij is naar het oordeel van de rechtbank van belang dat art. 8.8 van de toepasselijke algemene voorwaarden voor ICS in de mogelijkheid voorzag om nadat twee maanden lang het minimaal te betalen bedrag was betaald, aan [gedaagde c.s.] een overeenkomst Gespreid Betalen toe te sturen, die dan aangemerkt kon worden als een krediettransactie in de zin van de WCK. [gedaagde c.s.] hebben ontkend een dergelijke overeenkomst te hebben ontvangen, terwijl ICS hebben erkend dat dit in het geval van [gedaagde c.s.] wel langer kon hebben geduurd dan gebruikelijk was.
4.4. In dit kader doen [gedaagde c.s.] een beroep op de vernietigbaarheid van de creditcardovereenkomst op grond van art. 30 lid 1 WCK, nu de kredietovereenkomst niet door alle partijen is ondertekend. Dit beroep slaagt, nu uit de overgelegde stukken enkel blijkt van ondertekening door [gedaagde sub 1]. Van ondertekening door ICS en door [gedaagde sub 2] blijkt niet. De overeenkomst is derhalve vernietigbaar. De rechtbank zal het primair gevorderde, waaronder de contractuele rente en de buitengerechtelijke incassokosten, afwijzen.
4.5. Met betrekking tot de subsidiaire vordering op grond van onverschuldigde betaling overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank volgt ICS in haar stelling dat, nu de door [gedaagde c.s.] opgenomen geldbedragen steeds ten laste zijn gebracht van de bij ICS aangehouden creditcardrekening, de bank waar de geldopnamen zijn verricht moet worden beschouwd als bevoegd vertegenwoordiger van ICS. Nu de aanvankelijk aan de opnamen ten grondslag liggende creditcardovereenkomst is vernietigd, is ICS op grond van art. 6:203 lid 1 en lid 2 BW gerechtigd teruggave van een gelijk bedrag te vorderen. Het in dit kader door [gedaagde c.s.] gevoerde verweer dat van onverschuldigdheid geen sprake is, omdat er een overeenkomst d.d. 2 augustus 2005 aan de opnamen ten grondslag zou liggen wordt verworpen, nu niets is gebleken over deze overeenkomst en deze bovendien – als deze overeenkomst al zou bestaan – is gedateerd ruim na de aanvang van de creditcardovereenkomst en ruim na de eerste geldopnamen. Het door ICS gevorderde bedrag van EUR 5.470,54 komt de rechtbank onjuist berekend voor; de rechtbank zal derhalve een bedrag van EUR 5.070,54 toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 maart 2006 tot de dag van algehele voldoening nu tegen deze ingangsdatum van de rente geen verweer is gevoerd.
4.6. [gedaagde c.s.] zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van ICS worden begroot op:
- dagvaarding EUR 84,87
- vast recht 296,00
- salaris procureur 960,00 (2,5 punten × tarief EUR 384,00)
Totaal EUR 1.340,87
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] om aan ICS te betalen een bedrag van EUR 5.070,54 (vijfduizendzeventig euro en vierenvijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 maart 2006 tot de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de proceskosten, aan de zijde van ICS tot op heden begroot op EUR 1.340,87,
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.T. van Rens en in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2007.